socialbasics

slotwoord socialbasics

Als je het allemaal verwerkt en begrepen hebt is het eigenlijk heel eenvoudig om de doorgaande lijnen tussen biologie, psychologie, sociologie en taalkunde te zien. Maar je moet eerste heel veel loslaten.

Ik schrijf dit om op terug te vallen bij het verduidelijken van de overloopteksten.Je zou dit heel goed kunnen nummeren zoals Wittgenstein dat deed, als een stelsel van proposities. (to propose ! niet meer dan dat.)

 

1. Wetenschap

Het doel van wetenschap is formele roosters (latices) van begrippen te formuleren. Wetenschap is formeel, theoretisch, exact en dient door de feiten te worden gedragen. De feiten zijn altijd complex en verwarrend. Ik twijfel of er meer en minder exacte wetenschappen zijn. Wat is het verschil tussen Natuurkunde die kan leven met het idee dat 85 % van de materie zwart en onkenbaar is en sociologie dat zicht op grote verzamelingen zinvol gedrag werpt, waarvan zich een groot deel zich buiten het bereik van het bewustzijn van mensen afspeelt. Routines, gewoontes zijn soms nog wel te herleiden tot beslissingen in het verleden, maar gemeenschappelijke beslissingen nu, die ontstaan in botsingen van humeuren en belangen, zijn gebeurtenissen die de spelers zich meestal niet kunnen overzien of doorzien.

Alle wetenschap begint met benoemen van relevante feiten, gevolgd door categoriseren van feiten. Dan volgt kunnen tellen vanzelf. En waar geteld wordt kunnen vermoedens in min of meer exacte verbanden worden uitgedrukt. Maar het begint altijd met onder woorden brengen van wat je wilt observeren.

2. Sociale wetenschappen

Mijn vertrekpunt vond ik bij G. Mead en E. Cassirer. Alle zingeving vloeit voort uit samenwerken voorzover die is gebaseerd op communicatie, dus wisselwerking van boodschappen. Betekenis ontstaat tijdens de uitwisseling van waarnemingen bij gelegenheid van samenwerken. Het is het samenwerken dat zorgt voor het koppelen van die betekenis aan gedrag dat daarmee herhaalbaar en oproepbaar wordt. Mensen “betekenen” hun gedrag en ze “betekenen” hun waarnemingen. (Let op het werkwoord). Daaruit vloeien twee aparte complexen voort: een stelsel van betekenissen en ideeen naast een stelsel van routines, en handelingen of zinvol gedrag. De laatste eeuw zijn we die twee complexen gaan aanduiden met de woorden Cultuur en Sociale Structuur.

3. Taalkunde

Waar mensen met elkaar praten doen ze dat in de vorm van uitwisselingen, verhalen of van afspraken. In verhalen kun je waarnemingen uitwisselen, structureren en tot een besluit of konklusie komen. In afspraken kan je gedragsopties uitwisselen en structuren. Mensen praten nooit zomaar al wordt dat vaak gezegd. In het onnozelste gesprek zijn ze nog bezig hun verhalen te bestendigen, te toetsen aan anderen. Voor henzelf is dat “donkere materie” en helaas gaan sommige “communicatie-deskundigen” daarin mee en schenken er ook geen aandacht aan. Het was de verdienste van Freud aan die verhaal kant eens goed aandacht te besteden.

4. Psychologie

Betekenis komt dus voort uit uitwisselen. Het “betekenen “ van gedrag is menselijk. Dieren communiceren ook wel als ze samenwerken, maar mensen kunnen het “doel” van hun gedrag toelichten. Dieren eten en slapen net als wij. Maar wij kunnen er onder elkaar specifieke vormen aangeven en die vormgeving naar elkaar toe rechtvaardigen. Dat rechtvaardigen is de sleutel om zingeven te begrijpen. Het verhaal begint vanuit de vraag:  zijn mijn waarnemingen te rechtvaardigen?

Begint alle communicatie met rechtvaardigen??

5. Sociologie

De essentie van een samenleving is dat het een stelsel van dwingende afspraken is, dat een eigen leven gaat leiden en dat in de tijd kan worden doorgegeven aan nieuwe generaties. Dat aspect van doorgeven maakt dat opgroeien van mensen meer is dan een biologische ontwikkeling zich alleen in de natuur afspeelt, maar dat het mensenkind ook rekening moet houden met dwingende samenlevingspatronen waar hij langer dan enig dier afhankelijk van is om uit te groeien. Erikson toont  hoe dat ons een samenspel tussen de opeenvolgende generaties opdringt.

6. Gesprekstechniek

(Dit onderdeel nog helemaal vormgeven. Ik heb het al 35 jaar min of meer klaar, maar heb het nooit weten te rechtvardigen. Dat zou nu moeten kunnen gebeuren. Vergeet niet op het wezenlijke verschil tussen I en Me inbreng te wijzen.)


 

Nog korter samengevat:

Hoe zie ik dit conceptueel kader en hoe toets je dat aan de wekelijkheid? Het conceptueel kader bestaat uit 5 thema's:

  1. Ik ga van G. Mead het idee overnemen dat uitwisselen en afspreken ontstaan uit samenwerken en niet omgekeerd. In afspreken wordt  zingeving vastgelegd.

  2. Een geheel van afspreken gaat een eigen leven leiden als samenleving met dwang.

  3. Ons biologisch opgroeien ligt ingebed in die samenleving. Je kunt opgroeien zien als een worsteling tussen het verwerven van vrijheid (een voorwaarde om onze individuele samenhang en integriteit tot stand te brengen en te handhaven) en het in vrijheid accepteren van allerlei onontkoombaars (alles wat voortvloeit uit de stelsels van zingeving die ons omringen en ons vvoeden.) Opgroeien is vrijheid verwerven maar tegelijk adaptie en stagnatie.

  4. Ik wil 1 – 3 inbedden in filosofie omdat alleen zo overkoepelende begrippen kunnen worden ingevoerd. Uit elk van de onderliggende wetenschappen kun je niet meer uitbreken. Krachten van dwang zijn er groter geworden dan krachten van vrijheid. (bureaucratie = het doel van de organisatie is de organisatie.)

  5. Filosofische opdracht: samenlevingsproblematiek in stellingen verhelderen om in een ander stelsel van concepten  betere waarnemings categorieeen te formuleren en definieren.


     

Nogmaals maar nu om de vragen scherper te kunnen stellen:


Betekenissen ontstaan uit uitwisselingen (communicatie) van waarnemingen als je eindigen in afspraken, en daarmee dus tot samenwerken leiden. (Ik gebruik hier betekenisssen waar Cassirer over symbolen schrijft. Dat is me in dit verband te abstract))

Afspreken bestaat uit je vastleggen en daarmee gaan betekenissen een eigen leven leiden.

Biologisch opgroeien is in dit verband opgenomen worden in een samenleving en resulteert in een “persoonlijkheid” (karakter, ego, of hoe je die overkoepelende instantie ook maar wil noemen.)

Samenwerken leidt in eerste instantie dus tot uitwisselen en betekenis, en vervolgens tot persoonlijkheid. (dat is dus het geheel aan eigenschappen die in opgroeien in een samenleving zijn ontstaan.) ???

Een persoonlijkheid is opgebouwd rond een “I” en een “Me”   >> Zie je dat terug bij Allport? Is dat overeind te houden naast Ego-ontwikkeling bij Erikson? Is het te combineren met Piaget???

Zou je kunnen zeggen dat E1 – E4 (waarnemen, bewegen,benoemen, begrijpen) de basis vormen van Me en dat pas met E5 “vereenzelvigen” de basis gelegd wordt voor I daarnaast. (Dit biedt een interessant perspectief.)