Filosofie: Een korte geschiedenis van de ontwikkeling van het verklaren.

1. Ergens is samenleven ontstaan in aantallen en eenheden die groot genoeg zijn om ze een beschaving te kunnen noemen zoals Ur of Mohenje Daro. Dorpen van landbouwers die aan elkaar groeien tot wat we steden zijn gaan noemen omdat er iets van een bestuurlijk centrum in de ruïnes te ontdekken valt. Aan wie in die steden leven - de dorpsbewoners dus - komt deze trage totstandkoming van hun samenleving voor als iets dat door buitenaardse krachten tot stand moet zijn gebracht. Goden, mythen en bijbehorende rituelen daarvoor verantwoordelijk te houden is net zo vanzelfsprekend als zulke buitenaardse krachten de verschrikkingen en de voordelen in de natuur te laten veroorzaken. Alle filosoferen komt neer op speculatie over die goden en omdat ze van allerlei aard zijn is er een veelheid van verhalen mogelijk. Bij aaneengroeien van culturen zijn verhalen nodig die de eerdere verhalen aan elkaar lappen.
 2. Naarmate er een aantal regelmatigheden in de natuur opvalt, gaat men veronderstellen dat er ook iets zelfstandig aan de natuur valt te onderkennen (eigen wetten, eigen regelmaat) waar geen buitenaardse verklaring voor nodig is. Wat begint met tellen en meten wordt geleidelijk wiskunde.
 3. Een soortgelijke stap doen Plato en Augustinus, die veronderstellen dat naast de goddelijke herkomst van het samenleven delen ervan eigenstandig kunnen worden begrepen, naast de veronderstelde hemelse orde. Het aanbrengen van een eigen orde begint vaak met een burgerlijk recht ter reglementering van handel. Later aangevuld met bestuurlijke regelingen en strafrecht. Maar dit blijft nog langs vermengd met bovennatuurlijke elementen.
 4. Het inzicht in de natuur gaat langzaam verder: bestuderen van het hemelgewelf met nieuwe instrumenten en de ervaring met reizen over grote afstanden brengt nieuw begrip: zwaartekracht, eenparige beweging, ellipsen in plaats van cirkels, veranderen van het hemelgewelf tijdens lange reizen.
 5. Kant raakt aan een nieuwe grens: de mens zelf als onderdeel van de natuur. Hij verplaatst eigenschappen van natuurkrachten in de mens: tijd, ruimte, causaliteit zitten in ons gestel, en zijn niet langer door God ingegeven vermogens. (verbeter dit)
 6. Het wordt tijd voor een nieuw soort geschiedenis. (Napels en de Kerk) Zouden wij het zelf zij die de hele maatschappij hebben doen ontstaan.  En als er geen buitenaardse kracht achter zit kun je dan ook niet vraagtekens zetten bij of het wel goed gedaan wordt door Kerk en Koning. Als ook dat maar door de mens gebouwde instituties zijn, is een verandering mogelijk.
 7. Maar wat dan: er komt daarmee pas van alles los: geen goddelijk of natuur recht maar economische wetten (A.Smith) en een koninklijke maatregelen. Rechten van de mens in plaats van dienen van een god. Hoe leg je dat allemaal uit. En heeft een mens dat allemaal zelf in de greep of zijn er uit de natuur voorkomende wetmatigheden (Malthus) die niemand beheerst.
 8. Enkele Schotten en Comte zetten de boel op scherp voor Marx, Freud, Weber (historicus, dokter, jurist) die verder gaan en die nieuwe begrippen verzinnen Kapitaal,  Onderbewuste en Maatschappij (?)  om greep te krijgen op dat wonderlijke weefsel van ons samenleven.
Ondertussen exploderen de "bevrijde" natuurwetenschappen met wiskunde als een filosofisch kapitaal en ze zetten gangbaar gewoontes van samenwerken en daaarmee het samenleven op zijn kop. Het wordt knap onrustig en afhankelijk van de plaats inde samenleving waaiert het verklaren alle kanten op.

Verder inzoomen

Vanaf de 17e eeuw maken de natuurwetenschappen grote sprongen, in wisselwerking met instituties die transport en handel ten doel hebben. Bij tijd en wijle werken de resultaten daarvan door in weer grote veranderingen in de samenlevingen van die tijd, met veel onrust ten gevolge. Hoe moest je die onrust van mens en samenleving begrijpen?
Hoe succesvoller het nieuwe denken over de natuur is. des te meer vragen roept dat op wat we van de bedenkers van dat denken moeten denken. De vraag naar wie de mens is, wat denken is, of de mens niet ook natuur is, levende natuur, is heel actueel. De vraag naar wat de levende natuur nu eigenlijk onderscheid binnen de natuur speelt rond 1900.

Als het aannemelijk wordt dat de levende natuur zich ontwikkelt langs lijnen die we evolutie zijn gaan noemen, roept dat weer de vraag op  waar dat allemaal naar toe moet en hoe het in het verleden allemaal wel gelopen is. Zelfs de vraag off de mens zelf niet een wezen is voortgestuwd door de evolutionaire processen in een omgeving zonder veel zin of bedoeling laat zich stellen.

Hoe we levende en niet levende natuur onderscheiden is een vraag die door velen op uiteenlopende wijze is geprobeerd te beantwoorden.
Veel invloed heeft het denken van de bioloog ? Von Uexhull gehad. Elk levend wezen heeft een Merknetz - zintuigen die waarnemen en een WirkNetz waarmee het lichaam in staat te reageren op die prikkels. (Toets bij Cassirer straks). Dit legt de grondslag voor een denken in Prikkel en Antwoord (Stimulus en Respons). De eerste psychologen die zich wilde bevrijden van alle subjectieve verhalen van mensen over zichzelf zochten aansluiting bij het S - R denken en noemden zich behavioristen. Gedrag van mensen beschrijven werd de norm, het van buitenaf waarnemen door de wetenschappen van de natuur verdiende navolging. En omdat dit voor dieren al succes opleverde kon je de mens maar het beste als een dier bestuderen ook al omdat hij er waarschijnlijk uit was geëvolueerd.

Dat revolutionaire denken leverde twee tegenbewegingen op: de traditionele zienswijze van een mens met een ziel - uniek voor God - nam vanzelfsprekend aanstoot aan het gelijkschakelen van de mens aan een dier. Maar ook de ontwikkelde mens die zichzelf begreep als te zijn toegerust met een onafhankelijke vrije creatieve geest vond die gelijkschakeling met het dier maar niets. In die hoek zocht men het anders zijn van de mens in het hanteren van taal als gereedschap van het denken of breder in het hanteren van symbolen. Dat laatste liet tevens ruimte voor emoties naast rationeel geschreven taalgebruik. En het sloot enigszins aan bij de harde S - R lijn. De respons van een mens was een betekenisvol zich gedragen, het symbool paste ergens tussen S en R als een specifiek menselijke toevoeging.

Maar het idee van de symbolen hanterende mens riep nieuwe vragen op. Hoe en wanneer zijn die symbolen ergens in de evolutie ontstaan, hoe komen betekenissen en de taal tot stand.  En lastiger is de vraagstuk dat voortvloeit uit de waarneming dat als ieder individueel mens zijn symbolen leert in een samenleving, hoe die orde kan zijn ontstaan en hoe symbolen konden ontstaan?

De vraag werd opgesplitst: 1. hoe verkrijgt een mens de betekenissen van zijn eigen wereld?  En 2. hoe moet je samenlevingen als werelden van betekenisvol gedrag dat tot samenwerken aanzet eigenlijk begrijpen? In een wereld waar door meer en beter transport, steeds meer mensen in de meest vreemde samenlevingen terecht kwamen, worden die vragen dagelijks belangrijker. Sociologie en psychologie groeiden uit elkaar, elk met een eigen vraagstelling.. De verbindende schakel filosofie stortte zich intussen meer op speculeren over taal en logica - naast een nieuwe wetenschap van taalkunde - en zo ontwikkelen zich drie onderzoeks- en denkrichtingen die zo geconcentreerd zijn op hun eigen vragen dat denkers die zich zorgen maakten over de verbindingslijnen tussen die wetenschappen gemarginaliseerd bleven en geen opvolgers aantrokken. (Kardiner, Allport, Mead, Erikson). Pas recent zoeken nieuwe wetenschappen met nieuwe instrumentaria daar verandering in te brengen (neuro-wetenschap) en zijn bruggenbouwers in staat elkaar te vinden.

De wereld die ik aantrof toen ik aan de universiteit aankwam kende dit niet. Interessante vakken: psychologie, sociologie, antropologie, economie. taalkunde en filosofie. Veel accenten op de interne verdeeldheid en soms op de persoon gericht afbreuk doen aan onderzoekers die van twee walletjes leken te willen eten. Nauwelijks in staat naar elkaar te verwijzen gescheiden als men was door geheel eigen begrippensystemen. Er bleken ook vele soorten psychologie en sociologie te bestaan, en interessante boeken in die tijd bevatte vaak het woord "crisis in" of "beyond" en dan een betreffende wetenschap of theoriestroming.

Een handvol schrijvers gaven richting aan mijn verlangen naar meer samenhang in het denken. Ik las deze bruggenbouwers buiten het curriculum  dat tot afstuderen moest leiden om. Kant - psychologie, kennen en moraal. Popper - wetenschap en maatschappij. Chomsky - taal en logica en recursie. Elias - samenleving als vervlechten van individuen in de loop van historische processen. George Mead - samenleving en zelfbewustzijn. Erik Erikson - ontwikkelingsgang van de mens in zijn samenleving die verantwoording neemt in het samenleven. En Braudel - economie geografie en samenleving. Ook Plato - mens. kennen en samenleven - al heeft Popper zijn praktische conclusies over die samenleving  (de Staat) venijnig aan de kaak gesteld. Gelukkig echter maken de meeste historici onbevangen gebruik van begrippen uit alle sociale wetenschappen en bedenken hun eigen historiografische invalshoek om de ingebouwde maatschappelijke vooringenomenheid van anderen te relativeren. 


Een voorbeeld (moet dat?) van recente speculaties die veel aandacht trekken: Zijn we ons brein? Ja, als we eerst alle symboliek, alle betekenissen van de hele wereld er in mogen stoppen. Gelukkig heet het boek: We zijn ons brein, en niet ik ben mijn brein. Er zit toch wel veel wij in ons brein.