Mobiliteit, autonomie en het verwerven van bewegingsvrijheid.

A. Het probleem in de tweede ontwikkelingsfase.

De onwillekeurige bewegingen van de baby in de eerste maanden gaat geleidelijk veranderen in bewegingen die eerst enigszins en dan steeds meer gericht kunnen worden ingezet. Als armen en benen onder controle zijn, kunnen ze gericht worden gebruikt: omdraaien, kruipen, staan, lopen, eerst doelloos, dan in samenwerking met het reeds ontwikkelde waarnemingsvermogen  op iets gericht. Motoriek wordt mobiliteit.  //Interessant is Mayer, p245//  Vanaf het moment dat de motoriek beheerst wordt, komt er een surplus aan energie vrij om de wereld te gaan exploreren. (Voluntary movements. alsof er een wil is die wordt gericht op iets, noem het  doelgericht). Autonomie behelst voor een peutertje: kansen zien voor actie en aanpassing, al is dat nog volstrekt "onbewust" en "onberedeneerd", want dat komt pas met fase 3 en 4 beschikbaar.

B. Wat ga je beseffen van de omgeving (werk verstand/gevoel apart uit hier)

Mobiliteit betekent treden in de ruimte met anderen, en die ruimte met ze delen. De dingen kunnen nog geen betekenis hebben voor de peuter maar je kunt ze beleven, je aandacht er aan wijden en ze pakken. Het is nu aan anderen om dat in veilige banen te leiden. Een ruimte die te weinig uitdaging biedt, of die juist te gevaarlijk blijkt te zijn, krijg je niet in je greep.  Een flink deel van je ervaring is "frustration as a reality of live". Veel kan verkeerd aflopen, maar je doet onschatbare ervaring op die de basis is voor de volgende fase. Door je te verplaatsen leer je dat er uiteenlopende ssituaties zijn die allemaal hun eigen mogelijkheden hebben. Een omgeving die niet is ingesteld op deze levensfase kan blijvende schade veroorzaken. .[die eruit bestaat dat men niet vasthouden is in zijn doelen}  NOG STEEDS ONBEVREDIGEND. Je kunt er geen doelen in kiezen, je doet te weinig ervaring op dat je je autonoom kunt bewegen. Je wordt autonoom tussen de dingen, je snapt nog niets van je eigen handelen. Daar is straks taal voor nodig.

(Blijf herschrijven, deze passage legt teveel accent op de buitenwereld en toont te weinig langs welke weg autonomie groeit)

C. Welk gedrag gaat hiermee mogelijk worden.

De ervaring dat je invloed kunt uitoefenen op je omgeving en doelgericht te werk kunt gaan. In dit stadium hoeft een doel nog geen betekenis te hebben. Het doel is er als een coordinatiepunt voor motoriek en waarneming. (Een toren bouwen en hem weer omgooien is even leuk).

D.  Bijbehorende gevoelens.

Positief: trots, autonomie en wilskracht. Maar ook leren je terugtrekken als de omgeving niet meewerkt.  Leren herkennen van en vormgeven aan fysiologische behoeftes als rust, voeding, beweging. (hoe hangt dat samen?)  >> Beschrijf hier hoe gedrag en waarnemen nog steeds ineens helemaal los van elkaar kunnen raken; een kind dat ergens heen kruipt, en dan ineen zoveel plezier in het kruipen zelf krijgt dat er geen genoeg van kan krijgen. Vergelijkbaar aan een voetballer die zo kan genieten van zijn bekwaamheid in dribbelen" dat het te laat beseft dat zijn team wil dat hij de de bal afspeelt.

Negatief gevoelens zijn het effect van wel doelgericht zijn, maar het niet voor elkaar krijgen. Dat levert woede op, zich uitend in aggressie, een vorm van invloed uitoefenen maar niet doelgericht. Of het resultaat is dat men niet naar de oplossing zoekt maar onderdeel van het probleem wordt: teleurstelling en terugtrekken.

 E.Hoe werkt het door in alle latere ontwikkelings-stadia.

F. Hoe te herkennen bij het maken van afspraken.

Als karaktertrek op volwassen leeftijd. Verzorgt iemand zijn eigen autonomie en respecteert hij andersmans autonomie. en vertoont hij er vasthoudendheid in. Is hij duidelijk over wel of niet meedoen. Formuleert hij doelen. Is hij vasthoudend ook bij tegenslag of wanneer er nog weinig "betekenis" valt te onderkennen.  Daaraan herken je autonomie bij een ander: DUIDELIJK ZIJN OVER MEEDOEN OF NIET MEEDOEN. ( Is dit ook nog van belang hier? Verzorgt hij zijn fysiologische behoeftes, rust, voeding, vergader-techniek, timing ter ondersteuning van iets "willen bereiken". )

Je herkent het aan: stelt iemand jou op je gemak - want jij bent zijn omgeving. Je kunt ook letten op hoeveel dwang iemand op zijn omgeving wil uitoefenen en let hij daarbij op of de ander dat aankan en wil toelaten. Toch moet je ook hier misschien nog onder duiken: doelbewust toenadering zoeken of afstand houden. in het verlengde van die belangstelling uit de vorige fase.

 Voorbeelden.  Woede kan toelaatbaar zijn als je ziet dat je de ander daarmee meekrijgt zich ook wat feller op te stellen. (legersergeant in actie) maar zal destructief zijn voor jezelf als de ander omschakelt in een aanval op jou. Dab gaat energie voor de gezamelijke zaak verloren. De keuze voor die inzet maak je vanuit autonomie. steunt op het besef ervan

Misschien toevoegen:  bij geringe autonomie zullen mensen zich eerder terugtrekken op zichzelf om voldoende vrijheid van denken en handelen te hebben. (herken je jezelf?).